|
Toen de beroemde rechercheur De Cock (bekend van de Baantjer-boeken en de
tv-serie) klein was, was hij al net zo nieuwsgierig als nu. Net verhuisd uit
Urk, komt de dorpse, jonge Cockie in de grote stad Amsterdam, waar hij Tanneke
leert kennen. Een bijzonder dapper meisje, dat hem een beetje wegwijs maakt in
de grote stad. Haar vader is politieman en zo komt Cockie in aanraking met het
werk dat later ook zijn beroep zal zijn. Maar om nou te zeggen dat Cockie veel
lessen in het vak nodig heeft... Met zijn speurzin lost Cockie de grootste
raadsels met gemak op.
Het Parool schreef een recensie, klik
hier
om deze te bekijken.
De Gelderlander schreef er ook één. Klik
hier
om die te bekijken.
Wat John Bakkenhoven de
laatste jaren schreef vindt u als u
hier
klikt.
Tekst 1e hoofdstuk:
1. Cockie helpt de politie
‘Hé! Waarom doe jij niet
mee?’ Cockie draaide zich om en keek
verbaasd naar het meisje dat achter hem stond. Ze had een heel raar hoedje op,
met kwasten die langs haar oren bungelden. Zij wees naar de jongens die op het
pleintje voetbalden. ‘Kun jij niet voetballen?’ vroeg zij.
‘Ik vind het wel leuk,’ zei
Cockie, ‘maar ik ben er niet goed in.’
‘Dan moet jij maar keepen. Ik
wil meedoen. Kijk, ze spelen nu acht tegen acht en dat mag natuurlijk niet acht
tegen negen worden. Dus als jij keept, doe ik aan de andere kant mee.’ Ze
wachtte niet af wat hij zou zeggen.
‘Jan!’ schreeuwde ze toen
zij het pleintje opliep. ‘Ik doe mee. Tegen jou, en hij hier gaat bij jou
keepen. Hij is hartstikke goed.’
‘Ja, kom maar,’ riep een
van de jongens. ‘Dan beginnen we weer met nul-nul.’
Cockie ging in het doel staan.
Tussen twee stapeltjes straatstenen. Hij deed zijn best, hield best veel ballen
tegen, maar toen ze na een uur ophielden, had zijn ploegje met 43-16 verloren.
Het meisje met het hoedje legde samen met hem de straatstenen terug.
‘Keepen doe je ook niet
best,’ zei zij vrolijk. ‘Ik heb er lekker vijf bij je ingeschoten. Maar wel
jammer dat Jan er zeven heeft gemaakt.’
‘Jij deed het best,’ zei
hij. ‘Hoe heet je eigenlijk?’
Zij strekte haar vinger
dreigend naar zijn neus. ‘Ik waarschuw je: geen geintjes met mijn naam. Niet
van dat Anneke-Tanneke-Toverheks. Ik heet Tanneke.’
‘En verder?’
‘Van Oranje. En dat zeg ik
ook meteen: geen dochter van de koningin. Wilde je nog meer weten?’ Zij deed
haar arm naar achteren en balde haar vuist, alsof zij een klap wilde geven.
‘Nou... eh... waarom heb jij
dat hoedje op? Het is lekker warm. Ben je ziek of zo?’
‘Nee, ik maak graag hoedjes
en petjes en die draag ik ook. Dan kan iedereen ze zien. Zeg, waar woon jij?’
‘In de Rustenburgerstraat.’
‘Dat is mijn kant op. Ik loop
een stukje met je mee. Waar zit je op school?’
‘Vandaag nog nergens. Morgen
op de Bickersschool. Ik kom uit Urk. Daar zat ik natuurlijk ook op school, maar
ik ben naar Amsterdam verhuisd en morgen ga ik voor het eerst hier wat leren.’
‘Welke klas?’
‘De zesde.’
‘Verrek! Ik zit ook in de
zesde. Weet je wat? Je mag naast me zitten. Maar nou ga ik die kant op. Doei!’
‘Dag!’ riep hij en keek
haar na. Hij had nog nooit zo’n meisje ontmoet.
Toen de directeur hem de
volgende morgen in de klas bracht, zaten alle kinderen er al. Er was maar één
plaats vrij: naast Tanneke van Oranje. Zij zwaaide naar hem toen hij binnenkwam
en wees naast zich.
‘Meneer Arends,’ zei
directeur Van Dijk tegen de meester. ‘Hier is uw nieuwe leerling, Jurriaan de
Cock. Cockie wordt hij genoemd. Succes met hem!’
‘Kom d’r bij, Cockie,’
zei meneer Arends. ‘Ga daar maar zitten, naast je vriendin.’
Er werd meteen gelachen en
Cockie voelde dat hij een kleur kreeg. Zodra hij naast haar zat, zei Tanneke:
‘Wij krijgen dictee. Je mag bij me spieken, maar niet kletsen. Ik moet heel
goed nadenken.’ Ze knikte naar Jan die zijn vinger opstak. ‘Ik moet mijn
vijand verslaan.’
‘Je vijand? Ik vond hem
gisteren best aardig.’
‘Wij zijn tegenstanders. Ik
leg het je wel eens uit.’
Cockie spiekte niet. Stom, vond
Tanneke. Toen ze klaar waren, keek zij even naar zijn werk. ‘Ik zie al zeven
fouten. Zo word jij geen vijand,’ zei ze. ‘Zeg, wij gaan straks op het
muurtje naast de fietsen zitten. Kunnen we lekker kletsen.’
‘Ik vind Jurriaan een mooie
naam,’ begon zij in het speelkwartier. ‘Waarom noemen ze jou Kokkie? Kook
jij lekker?’
‘Nee,’ lachte Cockie.
‘Dat is mijn bijnaam. Op Urk hebben alle mensen een bijnaam. Mijn vader Heet
Albert de Cock. Dat schrijf je met ceeooceekaa. En onze buren vonden het leuk om
mij daarom Cockie te noemen. En dat is zo gebleven.’
‘O,’ zei Tanneke, ‘dan is
het Cockie met ceeooceekaa. Dat moet je er bij zeggen als je je voorstelt. Ik
wil nog wat weten: Je hebt van die hele dure schoenen. Weet jij wat die hebben
gekost?’
Cockie lachte weer. ‘Nee,
weet ik niet. Het zijn cadeautjes. Ik heb geen rijke ouders. Mijn vader is
binnenvaartschipper. Die verdient niet zoveel hoor... Maar mijn neefje heeft wel
rijke ouders en wat hij niet meer aan kan krijg ik. Maar nou ik: wat doet jouw
vader?’
‘Die is rechercheur van
politie. Zeg, heb jij al een geschiedenisboek?’
‘Nee.’
‘Dat is niet zo best. Morgen
krijgen we een overhoring over de Tachtigjarige Oorlog. Dan moeten we acht
bladzijden kennen.’
‘Ik denk niet dat dat erg is.
Ik zeg gewoon dat ik dat nog niet kon leren.’
‘Nee, da’s onzin. Weet je
wat? Kom vanavond naar mij toe, dan leren we samen.’
‘O... Waar woon jij?’
‘Op de Stadhouderskade. Dat
is dichtbij.’
Cockie aarzelde. ‘Daar is het
deftig, hè?’ zei hij toen.
‘Nee joh, doe niet zo gek.
Dat is toch niet erg? Kom maar om acht uur. En misschien vertelt mijn vader wel
een spannend verhaal over een misdaad. Doet hij wel vaker. Je moet hem echt
leren kennen.’
Die avond om acht uur vond
Cockie het niet makkelijk om bij Tanneke aan te bellen. Het huis was zo groot,
de voordeur indrukwekkend. Hij had beter een briefje door de koperen brievenbus
kunnen doen: dat hij thuis had moeten blijven. Het zou binnen wel allemaal heel
deftig zijn.
‘Hé! Kun je niet bellen?’
riep Tanneke. Ze hing uit het raam. ‘Ik kom eraan.’
En het was ook heel mooi
binnen. De vestibule met de brede kapstok en hoedenrichel en paraplu-standaard,
de gang met schilderijen en wel vijf deuren.
‘Eerst even naar papa,’ zei
Tanneke. ‘Hier, in zijn werkkamer.’
Hoe het kwam, wist Cockie niet,
maar ineens voelde hij zich daar veel beter op zijn gemak. Het was een gezellige
kamer, met een open haard, lage stoelen erbij, posters aan de muur en een houten
bureau vol papieren. Misschien kwam het vooral door Tanneke’s vader. Een
kleine man met een vriendelijk gezicht en een bos krullend haar. Hij kwam meteen
achter zijn bureau vandaan en gaf Cockie een hand.
‘Hallo,’ zei hij, ‘jij
bent dus die Cockie met ceeooceekaa. Een geweldige keeper en een goeie
leerling.’
‘Nou... eh...’ zei Cockie.
Tanneke liet hem niet aan het
woord komen. ‘Paps, we gaan echt huiswerk maken,’ zei ze, ‘maar u moet
eerst even vertellen met welke misdaad u bezig bent. Dat heb ik Cockie beloofd,
hè Cockie?’
Cockie kreeg de kans niet om
het te ontkennen.
Meneer Van Oranje schudde
lachend zijn hoofd. ‘Ik ben met geen misdaad bezig,’ zei hij. ‘Maar er is
wél iets waar ik over aan het piekeren ben. Ga daar maar zitten, dan zal ik het
je vertellen. Een jaar of veertig geleden kwam hierachter, in De Pijp, een
zekere Bakelaar wonen. Hij was voddenboer en hij deed alsof hij ontzettend arm
was. Hij liep zomer en winter in hetzelfde versleten pak. Als hij ergens spullen
ophaalde, bedelde hij altijd om een beetje eten. Hij woonde in een krot van een
huis. Hij moest wel aardig verdienen, maar als iemand hem vroeg of hij echt zo
arm was, werd hij woedend en zei dat hij zelfs geen geld had om boter op zijn
brood te kopen.
Twee weken geleden kwam hij bij
ons aan de balie van het politiebureau. Hij zei dat hij zijn einde voelde
naderen en er daarom voor wilde zorgen dat zijn levensdoel werd bereikt. Hij had
geleefd en gespaard om een kindertehuis te kunnen stichten. Daar had hij nu geld
genoeg voor maar hij wilde niet bedankt worden en daarom zou dat geld pas na
zijn dood tevoorschijn komen. Je begrijpt dat onze agent aan de balie
stomverbaasd was. Hij vroeg Bakelaar of hij een testament had gemaakt, maar
Bakelaar zei van niet. En vóór de agent nog wat kon vragen, liep Bakelaar de
deur al weer uit. Diezelfde agent is nog naar zijn huis gegaan, maar Bakelaar
wilde er niet meer over praten. Hij joeg hem gewoon van de deur weg.’
‘Jemie! Wat een verhaal,’
zei Tanneke. ‘En is hij nu dood?’
‘Ja, en weet je wat zo gek
is? Er is geen cent bij hem gevonden. Zelfs niet in zijn zak. Er lag alleen een
velletje papier op tafel. Met blokletters erop. Maar die letters vormen geen
woorden of zinnen. Dus ik denk dat Bakelaar in geheimschrift heeft verteld waar
zijn geld ligt.’
‘En nu probeert u daar achter
te komen,’ zei Cockie.
Meneer Van Oranje stond op en
pakte een stuk papier van zijn bureau.
‘Ja, kijk, hier is het.’
Tanneke griste het lachend uit
zijn hand en hield het Cockie voor zijn neus. ‘Los jij het maar even op!’
zei zij.
In koeien van blokletters stond
er:
AJJEDELETFAANUTKEZEINOPLIGTZAJJEDEPEGELSFINNE.
‘Ja, heel raar,’ zei Cockie
die op het papiertje tuurde.
‘Ik dacht dat ik zijn tekst
makkelijk zou kunnen oplossen.’ zei meneer Van Oranje. ‘Veel geheimschriften
zijn gemakkelijk te ontraadselen. Die worden van achteren naar voren geschreven
of in plaats van een A een B en van een B een C enzovoort. Maar Bakelaar heeft
het niet zo eenvoudig gemaakt. Hé, Cockie! Heb je wat aan je been?’
Cockie had een been een beetje
opgetild en wreef over zijn kuit.
‘Moet ik je even masseren?’
vroeg Tanneke.
‘Nee, dank je,’ schrok
Cockie. ‘Nee, eh... ik krijg altijd een beetje pijn in mijn been als er... Ja!
Meneer Van Oranje, ik weet het!’
‘Wat?’
‘Ik weet waar die meneer zijn
geld heeft verstopt.’
Meneer Van Oranje kneep een oog
half dicht en hield zijn hoofd schuin. ‘Bedoel je dat je het geheimschrift
hebt opgelost?’
‘Nee,’ lachte Cockie,
‘het is helemaal geen geheimschrift. Hij heeft gewoon geschreven zoals hij
praat.’
‘Hé! Ik weet wat je
bedoelt!’ riep Tanneke. Zij greep het papier en las hardop:
‘Ajjedeletfaanutkezeinopligtzajjedepegelsfinne.’
‘Verroest!’ zei haar vader.
‘Als je de lat van het kozijn optilt, zul je de pegels vinden. Cockie,
geweldig! Jij bent echt slim.’
‘Nou... eh...’ zei Cockie,
‘ik denk dat ik het eerder dan u zag, omdat ik ook wel eens plat praat en
taalfouten schrijf.’
In de kamer van Tanneke voelde
Cockie zich weer een stuk minder op zijn gemak. Het was niet alleen een
slaapkamer. Ook een soort woonkamer met een bank en stoelen. En ook een
studeerkamer, met een bureau. Ook een werkkamer, met een tafel waar een
naaimachine op stond en een heleboel lapjes lagen. En naast die kamer had
Tanneke ook nog een badkamertje. Maar Tanneke gaf hem geen tijd, zich daarover
te verbazen.
‘Kom op,’ zei ze, ‘we
gaan aan mijn bureau die bladzijden over de Tachtigjarige Oorlog
doorworstelen.’
Toen zij de bladzijden een keer
hadden gelezen, wilde Cockie er vandoor, maar hij kreeg de kans niet.
‘Nee, nog twee keer lezen en
dan elkaar overhoren. Anders wint Jan morgen van mij en dat gun ik hem niet.’
‘Wat heb je toch tegen
hem?’
‘Ik kan hem niet uitstaan.
Maar laten we nu maar verder gaan.’
Het was al tien uur toen Cockie
thuiskwam. Zijn moeder zat nog te werken. Zodra zij naar Amsterdam waren
verhuisd, had zij in het buurtwinkeltje verteld dat zij wel kleren kon
verstellen. Ze had een advertentie in de krant gezet, om voor onhandige, zuinige
mensen kleren te repareren. Nu legde ze de jurk van een klant naast zich neer en
vroeg: ‘En, hoe was het?’
‘Wel goed, hoor,’ zei
Cockie. ‘Die Tanneke heeft een aardige vader en ik heb een raadseltje voor hem
opgelost.’
Hij vertelde enthousiast wat er
die avond was gebeurd, maar hij eindigde met: ‘Toch ga ik er niet meer heen.
Het is daar zo deftig en je moet die Tanneke overal haar zin in geven.’
‘Nou, Cockie,’ zei zijn
moeder aarzelend, ‘als ik dat zo hoor, lijkt zij mij een aardig meisje. En ze
heeft je goed laten leren. Maar je moet beleefd zijn en haar vragen of zij ook
een keertje hier komt.’
‘Nee, mama! Daar heb ik
helemaal geen zin in. Jij kent haar niet. Dit huis en alles hier is niks voor
haar. Nee hoor, daar begin ik niet aan.’
met dank aan Uitgeverij De Fontein
|
|
Jaar eerste uitgave: 2001
ISBN : 90 261 1745 0
Uitgeverij : De
Fontein
|


|
|